In de eerste helft van de negentiende eeuw ontdekt een gehuwde jeneverstoker in Schiedam tot zijn schrik dat hij verliefd wordt op een jonge student.
Deze historische roman speelt in Schiedam in de eerste helft van de negentiende eeuw. Hector Livius, jeneverstoker, is getrouwd met Ernestine. Ze verkeren in de betere kringen: Hector spreekt soms op het stadhuis en helpt bij de financiën van een weeshuis. Tot zijn eigen schrik ontdekt hij dat hij verliefd wordt op een jonge student, Leendert Alberda. De lezer voelt dat al wel aankomen door de manier waarop Hector vanaf het eerste hoofdstuk wordt neergezet. Hector wordt heen en weer geslingerd tussen zijn lusten en de wens een goed burgerlijk leven te leiden. Alberda gaat hem uitbuiten. Ondanks de wat clichématige karaktertekening is het verhaal sterk geschreven met vlotte dialogen en met mooie beschrijvingen van negentiende-eeuws leven in een kleine stad. De auteur is ontdekt op TenPages.com, een site waar mensen aandeelhouder kunnen worden van een manuscript. Kleine druk.
– Waar breng je me naartoe, vader?
– Waar de wind waait, jongen…
Zij verlieten de vlakte waar
de soldaten van Bonaparte een heuvel hadden opgeworpen om
de schaduwen op de muur van Akka in het oog te houden
Een vader zegt tegen zijn zoon, wees niet bang
voor fluitende kogels, blijf plat liggen
om te overleven. Wij zullen overleven, een berg
in het Noorden beklimmen en omkeren als
de soldaten naar hun families ver weg teruggaan
– Wie gaat na ons in het huis wonen,
vader
– Het zal zo blijven als het was
zoon
Hij betastte zijn sleutel
zoals hij zijn lichaamsdelen betastte, werd rustig en zei
toen zij over een doornhaag klommen
Onthoud, mijn jongen! Hier kruisigden de Engelsen
jouw vader twee nachten aan een cactus
en hij bekende niet. Jij zult opgroeien
mijn zoon en wie de geweren erven
over bloedig ijzer vertellen
– Waarom heb je het paard alleen gelaten
– Als gezelschap voor het huis
want huizen sterven als de bewoners er niet zijn
De eeuwigheid opent haar poorten uit de verte
voor wie ‘s nachts komen, prairiewolven huilen
tegen een bange maan. Een vader
zegt tegen zijn zoon: Wees zo sterk als je grootvader
Beklim met mij de laatste heuvel steeneiken
Onthoud mijn zoon: Hier viel Ankashari
van zijn oorlogsmuildier, hou vol
om met mij terug te gaan
– Wanneer, vader
– Morgen, misschien overmorgen, zoon
Een roekeloze morgen kauwde wind
achter hen in lange winternachten
en de soldaten van Joshoea ben Noen bouwden
een burcht met de stenen van hun huis terwijl zij
hijgend naar Kana liepen: Hier
kwam Onze Heer voorbij. Hier
veranderde hij water in wijn en sprak lang
over liefde. Jongen, denk aan
morgen, denk aan de kruisridderburchten
waaraan het voorjaarsgras knaagde nadat
de soldaten waren weggegaan
‘Le Chiens’ van Alpha Blondy uit het laatste deel van het boek ‘Tot vlak voor de sprong’.
On Land van Brian Eno, de muziek waar het eerste deel van het dagboek mee begint.
Boekfragmenten:
UIT HET EERSTE DEEL: DRUGS
Maandag 9 januari 1984
00.05 uur
Vanavond cocaïne gesnoven met 4 Nigeria supersticks, draai nu socamuziek, hierna komt het beste op Afrikaans popgebied. Ik voel me lekker high, maar toch moet ik steeds denken aan het feit dat ik morgen weer moet werken. Het is een hele omschakeling, weer vroeg naar bed en vroeg eruit; het beviel me best zo tot een uur of vier lezen en lekker tot twee uur uitslapen. Daarbij komt dat ik verslaafd ben aan heroïne en dat op mijn werk verborgen moet zien te houden. Je krijgt er erg kleine pupillen van, dus dat valt wel op. Ik zal proberen zo weinig mogelijk te nemen.
In mijn vorige huis (acht bewoners) kwamen veel junkies, want de dealer woonde boven me. Zo ben ik dus echt verslaafd geworden, die had van alles. Dealer T. was een tijdje een ‘goede’ vriend van me, totdat bij hem de zaken verkeerd gingen. Hij werd te zwaar verslaafd. Toen hij mijn reggae-elpees begon te stelen, kon ik er moeilijk iets aan doen (politie? kennissen?), omdat ik niet bekend wilde laten worden dat ik zelf ook gebruikte. T. wist waar ik werkte. In mei ’83 verhuisde ik en verdween mijn kleurentelevisie. T., die ik altijd te eten had gegeven en die ik vaak naar Rotterdam reed om shit te halen, en niet zo weinig ook, had hem via mijn raam gestolen. Later hoorde ik dat hij hem voor 65 gulden had verkocht, genoeg voor een kwart gram en twee shotjes.
‘I put a spell on you…’
Chinees ontzettend veel vanavond. Redeneer: wat nu op is, kan ik het weekend niet meer nemen. Wil een heel klein beetje shit bewaren voor maandagochtend als ik net een heel klein duwtje nodig heb om even niet ziek naar m’n werk te hoeven lopen. Als ik daar namelijk eenmaal ben, ben ik zo met mijn werk bezig dat ik niet zo na loop te denken. Ik voorspel nu al dat ik maandagochtend zeer moe zal zijn. Als het echt kieleboord is, meld ik me maandag een dag ziek, hoewel ik dat liever niet doe.
UIT HET TWEEDE DEEL: SCHIZOFRENIE
Ergens in 1991…
Wat is in de psychiatrie nou eigenlijk precies schizofrenie? Komen deze verschijnselen alleen uit je hersenen of zijn er ook verklaringen die uitgaan van een buitenzintuiglijke verklaring of een bovennatuurlijke? Grote woorden, maar alleen de patiënt weet wat hem is overkomen. Als iemand ‘stemmen hoort’ komen deze dan uit zijn eigen hoofd of kunnen ze ook beïnvloed worden van buiten af?
Wat is bijvoorbeeld het verschijnsel helderhorendheid? Is het een vorm van schizofrenie, of is het de capaciteit om dingen te horen die de gemiddelde mens niet hoort? Hebben sommige mensen een soort antenne in hun hoofd waarmee ze stemmen kunnen oppikken, misschien uit een andere dimensie? Dat deze stemmen verdwijnen bij gebruik van de juiste medicijnen wil niet zeggen dat ze er niet meer zijn. De medicijnen blokkeren alleen de capaciteit om ze nog langer op te vangen.
Natuurlijk speelt de eigen innerlijke rust die optreedt als men iets onverklaarbaars meemaakt een rol. Men gaat ook zelf ‘stemmen maken’, een soort vervorming van klanken en geluiden die men opvangt. Maar soms blijken de woorden zo duidelijk van buitenaf te komen dat er geen verklaring voor te vinden is. Deze verschijnselen heb ik zelf ook meegemaakt en nog steeds zoek ik naar een verklaring. Was het God of de Duivel die tegen me sprak? Of waren het stemmen van medeburgers die ik via telepathische weg kon opvangen? Meestal sloegen de berichten op iets wat ik zojuist had meegemaakt of had gedacht. Ik zag het toen zeker als een onverklaarbare zaak waar je helemaal in opgaat. Zelfs waren er stemmen in mijn slaap/dromen die gewoon doorgingen als ik wakker werd. Ik dacht op een gegeven moment dat mensen mijn huis waren binnengedrongen, maar dat was niet het geval. Je wordt er echter wel wantrouwend door en durft op een gegeven moment nauwelijks meer te denken of je tegen iemand moet praten.
Heel sterk had ik in die tijd de indruk dat de rest van de mensheid tegen me samenspande en iets wist dat ik niet wist. Op een gegeven moment dacht ik dat er een soort strijd gaande was tussen hemel en hel en dat men mijn hoofd gebruikte om de strijd uit te vechten. Omdat ik al eerder tijdens mijn psychose de indruk had gekregen God zelf te zijn (op een ochtend heb ik de hele schepping in razend tempo overgedaan), meende ik, beïnvloed door een stortvloed aan stemmen, dat mijn komst in die andere dimensie hoogst noodzakelijk was geworden.
Ik dacht zelfs dat de Duivel God had verslagen en dat nu de goede mensen in de hel voor eeuwig zouden branden. Dit was zo’n angstaanjagende gedachte en ik voelde dat ik volledig gefaald had, door niet eerder naar die onverklaarbare stemmen te luisteren, en wilde zelfmoord plegen. Hier op aarde meende ik toch geen taak meer te hebben.